Return/TerugGarde d’honneur: een twijfelachtige en duurbetaalde eer
‘Bedankers voor de eer’ – Amsterdamse mannen haatten Napoleon’s Garde d’Honneur
Door Désirée Crommelin (verkorte versie werd gepubliceerd in ‘Ons Amsterdam’ – maart 2007)
Désirée is presently living and working as a free-lance journalist in Amsterdam. She is owner of www.het-interview.nl.) She is the 2nd great-grandniece of Claude Daniel Crommelin (1795-1859); his Curriculum Vitae: Knight of the Order of the Dutch Lion, principal of the firm Daniel Crommelin & Soonen, Director (1838-1849) and Board member (1851-1859) of the Nederlandse Bank, Amsterdam City council member and member of the Provincial States of North Holland (1846-1851)
In de nadagen van zijn keizerrijk riep Napoleon extra troepen op in de bezette landen. In Rusland waren zojuist desastreuze verliezen geleden. Een elite-korps uit de gegoede kringen, de Garde d’Honneur, moest voor aanvulling zorgen. In Amsterdam deden de opgeroepenen er álles aan om hier onderuit te komen.
De fraaie uniformen waren geheel naar Franse snit, maar de Nederlandse gardisten moesten wel alles zelf betalen. In huidig geld beliep dat vele duizenden euro’s (Gemeente Archief Amsterdam). (uit Mr. W.F. Lichtenauer: De Nederlanders in Napoleon’s Garde d’Honneur, 1971)
Het uitroepen van de Bataafsche Republiek en de binnentrekkende van de Franse troepen, winter 1795, betekende voor de stad Amsterdam en haar patriciaat het einde van haar autonomie: een ongekend gevoel en een zeer bittere pil voor deze regenten. Voortaan was hun stad een onderdeel van een centraal geregeerde republiek en het latere Koninkrijk Holland. Nadat het koninkrijk Holland in 1810 ingelijfd werd door het Napoleontische keizerrijk lag het machtscentrum in Parijs. Daar keurde een machteloze Franse Senaat de keizerlijke decreten goed, die door de zetbazen van de Franse bezetter zonder pardon werden uitgevoerd. Maatregelen als de tiërcering van de staatsschuld en de conscriptie, zo gehaat onder het gewone volk putten het hele keizerrijk economisch uit. Het Continentale stelsel, de handelsboycot, waarmee Napoleon Engeland wilde isoleren, trof Amsterdam - het trotse handelscentrum van weleer extra zwaar. Al deze maatregelen zetten dan ook veel kwaad bloed in alle rangen en standen van Amsterdam; de stad kende in die jaren veel opstootjes en relletjes, en waar de schout met scherp laat schieten.
En vergeet niet de honderden doden in veldslagen of door honger en kou die ook hun sporen nalieten in zo goed als iedere familie binnen het koninkrijk. Dit alles als gevolg van de onverzadigde keizerlijke ambities die steeds weer nieuwe troepen eisten voor zijn veldtochten in den verre. In het najaar van 1812 bezweken de schijnbaar onoverwinnelijke Franse keizerlijke troepen onder het Russische leger en de strenge Russische winter. De Franse debacle in Rusland betekende een nieuwe oproep voor troepen in de door hem bezette gebieden. In militair opzicht was een bittere noodzaak; politiek en zeker sociaal echter werd het een zware misrekening. De noodgreep leidde het begin van het einde van het Napoleontische rijk in. Met de nieuwe oproep tot conscriptie getuigde de Franse bezetter van grove zelfoverschatting. Overal in het keizerrijk morde het volk en kwam het tegen de Franse bezetter in opstand. Ook in het koninkrijk Holland en zeker in Amsterdam hadden de mensen genoeg van het wrede bewind dat in hun dagelijkse leven slechts honger, dood en verdoemenis bracht.
Op eigen kosten
Op 3 april 1813 keurde de Senaat in Parijs het besluit goed om twee nieuwe lichtingen militaire dienst plichtigen uit het hele keizerrijk op te roepen. De eerste lichting van 80.000 man werd opgeroepen in datzelfde jaar; de tweede lichting van 90.000 man in het daarop volgende jaar. Naast deze via dienstplicht geworven troepen werd besloten tot de oprichting van een geheel nieuw legerkorps van 10.000 man, Garde d’ Honneur geheten. "Een zodanige garde, samengesteld uit zonen van goeden huize tussen 19-30 jaar, voegt aan de waardigheid van de keizerlijke troon toe", staat te lezen in de toelichting van de Senaat. De vier te vormen regimenten worden gelegerd in Versailles, Metz, Tours en Lyon. Remplacering - vervanging tegen betaling zoals bij de in 1810 ingevoerde conscriptie mogelijk was en waarmee tot nu toe de meeste van deze (jonge) mannen uit het Napoleontische leger wisten te blijven - was bij dit elitecorps niet mogelijk. Ter verdediging van het besluit stelt de Senaat veelzeggend, "… dat het voordelen heeft voor al die ledig loopende jongelieden welke zich beklagen geene loopbaan te hebben of al te dikwerf aanleiding geven om hunne buitensporigheden te beteugelen, geen verschooning meer overblijve." De ingelijfde Hollandse departementen moeten onder de ‘plus imposés’, hoogstaangeslagenen, van haar burgers tezamen 500 gardisten leveren. Het worden er uiteindelijk volgens de keizerlijke administratie 435; onder hen zijn 112 vrijwilligers. Er is in de bronnen sprake van contingenten uit de departementen Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland, de Zuiderzee, Utrecht, Holland en Zeeland, die gelegerd werden in Tours of Metz. In de laatstgenoemde stad werden een aantal Amsterdamse gardes d’honneur gelegerd.
Volgens het keizerlijke decreet van 5 april 1813 moesten "de leden van de garde d’honneur zich op eigen kosten kleden, equiperen en monteren." De prefect van het departement der Zuiderzee, waaronder Amsterdam viel, stelde de kosten vast op 1500 francs (heden 4700 euro). Het departement Friesland stelde de kosten daarentegen vast op 800 francs (2500 euro). Het decreet gaf een nauwkeurige beschrijving van het kleurrijke uniform, bewapening en equipage. Echter zo bleek achteraf, er werd bij de officiële bekendmaking in twee kolommen - één voor de Franse tekst, één voor de Nederlandse vertaling - in het Staatkundig Dagblad van het departement van de Zuiderzee, slechts gesproken over het groottenue. De beschrijving van de dolman (nauwsluitend met tressen versierd kort uniformjasje) en de sabel van het alledaagse uniform werd vergeten. Deze omissie betekende een navordering van 165 francs.
Deze kosten werden door de ontvanger der belastingen geïnd en vormden een fonds, waaruit alle uniformen door de centrale overheid werden betaald om zo te voorkomen dat er te grote verschillen zouden ontstaan in de uitvoering van de uniformen. Daarom werd onder andere het rode schakot (hoofddeksel) met een witte metalen keizerlijke adelaar in Parijs besteld. Gezien de haast die de autoriteiten achter het oproepen van dit elitekorps zette, is het niet verwonderlijk dat de logistieke operatie rondom het uniform niet vlekkeloos verliep. Zo werd bij het vertrek niet het echte sabel, maar een voorlopig siersabel uitgereikt en waren voorzieningen als slaapzakken, nog niet in orde.
Het karakteristieke hoofddeksel van de gardisten (‘schakot’) werd in Frankrijk besteld om maar de geringste afwijking van het origineel te voorkomen (Mr. W.F. Lichtenauer: De Nederlanders in Napoleon’s Garde d’Honneur, 1971)
Gijzelaars
Hoewel de naam, het fraaie uniform en de wervende tekst van de decreten voor dit elitekorps anders doen vermoeden, werd het dienen als garde d’honneur niet als een eer beschouwd. Integendeel. Verschillende bronnen spreken over de gardisten als ’gijzelaars’ van de Franse bezetter. "Claude Daniel Crommelin was een dier zeventienjarigen, die de Overweldiger onder den fraaien titel van Garde d’Honneur uit de aanzienlijke kringen zijnen kersversche onderdanen, als verkapt onderpand hunner getrouwheid liet overbrengen naar Frankrijk." Het Amsterdamse patriciaat, ‘de uitverkorenen’ zoals de prefect van het departement der Zuiderzee hen noemde in zijn oproep, verzette zich met man en macht. De toenmalige burgemeester van Amsterdam, Willem Jasper van Brienen van de Groote Lindt, reageerde al niet meteen op de oproep. Tot woede van de prefect. Pas na diens dreigementen stuurde de burgermeester – wel vier dagen te laat - een overzicht van de hoogstaangeslagenen in Amsterdam.
Bureaucratie
De ook in Holland ingevoerde Franse bureaucratie bleek met griezelige precisie in een 12-koloms kasboek de persoonlijke gegevens van de betreffende families bij te houden. In de kolommen werden naam, geboortedatum, beroep - indien van toepassing van de kandidaat-gardist genoteerd. Daarnaast werden zijn jaarinkomsten en de te betalen belastingen genoteerd als ook naam, geboortedatum van zijn vrouw, dochters, zonen en neven. Mocht het gaan om een jongere kandidaat, dan noteerde het gezag de gegevens van zijn ouders. Bij de vermelding van echtgenote of moeder diende haar meisjesnaam te worden genoemd, want dat zou wellicht tot andere geschikte manlijke familieleden - neven - kunnen leiden. In de laatste kolom wordt de geschiktheid van de betreffende manlijke leden van de familie voor het dienen in de garde d’honneur beschreven.
De Fransen registreerden wie ze voor de Garde d’Honneur konden oproepen. In de laatste kolom staan alle bezwaren dan wel uitvluchten zoals over een ‘fils unique’ (enige zoon die thuis te hard nodig was. (Gemeente Archief Amsterdam)De Fransen bewaarden afschriften en ontvangstbewijzen van de vele aan- maningen die zij verstuurden aan weigerachtige gardisten. Hier een door de meid ondertekend ontvangstbewijs. (Gemeente Archief Amsterdam)
Bij het inzien van deze laatste gegevens, waar van alles vermeld staat: vergroeiing of mankheid door gebroken ledematen, zwak gestel, geestelijke labiliteit, onmisbaarheid voor een oude vader of moeder of voor de zaak, proeft de hedendaagse lezer iets van de opstandigheid, woede en wanhoop waarmee de gegevens ingevuld moeten zijn. Menige familie probeerde met niet of onjuist invullen van de gegevens de zaken te saboteren of te traineren. Alles werd in de strijd geworpen: onderduiken, het uitstellen van de betaling van de kosten, het voorwenden van gebreken of ziektes tot en met het botweg weigeren. Niets mocht baten. Onder dreigementen van repercussies op familieleden, verbeurdverklaring van goederen, het gevang of van het inkwartieren van troepen van de Franse bezetter, gingen de meeste families overstag. Zelfs al die pogingen en de correspondentie erover hielden de bureaucraten bij. Dit blijkt uit de bewaard gebleven ontvangstbewijzen, aanmaningen van de deurwaarder etc. die of door de gegadigde zelf, zijn ouders of - zoals bij de familie van Lodoricus Ernstus Hovius op de Singel bij de Warmoesgraght - door Elisabeth, de beste werkmeid - werden ondertekend.
Onbarmhartige overheid
Over het gedrag van de prefect der Zuiderzee, de Belg Antoine Ph.F.Gh. Visscher graaf De Celles, sprak men schande. Verschillende van de opgeroepen zonen bezochten met hun vader de prefect op zijn kantoor in de Doelenstraat om hun beklag te doen over de "onstaatkundige" basis van deze oproep of om clementie te smeken. De Celles kende geen genade en stond - wat misschien wel het ergste in hun ogen was – deze leden van de elite neerbuigend en onbeschoft te woord. Kandidaat-gardist Johan André Boymans uit Utrecht, die niet alleen naar Den Haag ging met zijn verzoek gevrijwaard te blijven van deze ‘eervolle’ dienstplicht, maar hiervoor ook De Celles bezocht, beschrijft verontwaardigd diens onhebbelijke manieren. "De Celles net als zijn secretaris Dubois, zijn ongevoelig voor bezwaren van verlies van fortuin om zich te bekostigen als garde d’honneur noch voor het argument dat ik mijn dienstplicht middels remplacement al heb vervuld. De Celles kijkt niet op of om, terwijl hij zich te goed doet aan een maaltijd." Ook vader Boymans, die naar Dresden reisde om er Napoleon zelf zijn smeekbede aan te bieden, kwam onverrichte zaken terug. Onder druk van dreigementen legden ook deze vader en zoon zich tandenknarsend bij de oproep neer. Boymans jr. beschrijft
later zijn wanhoop en diepe depressie over ‘het noodlot’ als garde d’honneur te moeten gaan. "Mochten de echte achterliggende beweegredenen ons eerst nog niet bekend zijn. Uit het gedrag van de prefect blijkt hoe die te werk gaat met een zorgvuldig verzamelde inventaris van alle bezittingen van de eerste families, zodat hij hen kan kwellen en knevelen om het decreet uit te voeren."
Dienstweigeraars
Zowel in persoonlijke aantekeningen van gardisten en hun families als in de annalen van de Franse bezetter vallen de namen van een paar hardnekkige Amsterdamse dienstweigeraars en hun vaders op: Crommelin, Van Halmael, Goll van Frankensteyn en Warin. "Crommelin en zijn zoon naar het Verbeterhuis gebracht, wegens weigering Garde d’Honneurschap. Hun zij hulde!", meldde Daniel Boissevain G. Jzn., vriend van de familie in zijn dagboek. "In die hachelijke tijden was dan ook zulk een openlijk verzet door een voornaam Amsterdammer, lid van de Tribunal de Commerce van politieke beteekenis en niet door de vingers te zien. Immers het Fransche gezag kon zich alleen handhaven door strengheid. Ten slotte zag dan ook de jonge Claude zich verplicht het uniform aan te trekken, en werd opgestuurd naar Frankrijk." Wegens zijn koppige volharding in het verzet werd de vader van de gardist Arend van Halmael weggevoerd naar Parijs, waar hij tot oktober 1813 gevangen zat. Onder de gardisten zelf bleven enkelen zich verzetten. Zo werden Pieter Hendrik Goll van Frankensteyn en Jan Nicolaas Warin uit Amsterdam en vier dienstweigeraars uit andere departementen door de gendarme in Metz bij de het 2e regiment der Garde d’Honneur afgeleverd.
Een bron ter plekke meldt later dat "Goll en Warin vanwege hun voortdurende verzet in de legerplaats in ‘politieke kleren’ lopen".
Gedwongen huwelijken: Als gevolg van de Franse Revolutie en haar ideeën was de oude elite van adel en patriciaat gedecimeerd door moord, verbanning of vlucht naar het buitenland. In zijn grenzeloze ambitie ontbeerde Napoleon een aan hem en zijn bewind trouwe elite. De oproep tot de Garde d’Honneur was niet zijn eerste poging een eigen elite te creëren. Uit correspondentie van gardisten met hun dierbaren blijkt, dat ook "de jonge dames uit deze kringen geacht werden door gearrangeerde huwelijken met hoge officieren van de bezettingsmacht, hun steentje bij te dragen aan de twijfelachtige eer van verbroedering en versmelting binnen het keizerrijk."Bij keizerlijk decreet kondigde Napoleon in 1810 af, "dat gegoede jufferschap des rijks voor zijn krijgsvolk was bestemd en aan elke zijner officieren ene rijke vrouw zij toebedeeld." Er werd daarvoor een inventaris gemaakt van juffers van goede huize van 14 jaar en ouder, met erfdeel meer dan 40.000 francs (123.000 euro), en dus een rijke erfgename. Haar roerende en onroerende goederen, de waarde ervan, haar bruidsschat, haar zeden en gedrag en haar welgemaaktheid of misvorming werden in kolommen bijgehouden. Het feit dat de Franse troepen voortdurend op veldtocht waren, zorgde voor uitstel en later afstel van deze gedwongen huwelijken. Tot grote opluchting van Elisabeth Banga, de toenmalige verloofde en later echtgenote van mr. Johannes Stinstra.
Heenreis
Ondanks dit hardvochtige verzet van enkelen meldden er zich voor de garde d’honneur ook vrijwilligers. Zij kregen daarvoor in ruil kwijtschelding van kosten of een hogere rang aangeboden. Van de 151 gardisten d’honneur die tussen 26 juni en 31 juli 1813 uit Amsterdam vertrokken, hadden zich er vijftien vrijwillig gemeld. Onder hen was brigadier Abraham Vinkeles, vader van de latere schilder Reinier Vinkeles. Van de tekening die vader Vinkeles maakte van het vertrek van de Garde d’Honneur bij de Weesperpoort, maakte Reinier Vinkeles later een gravure.
Brigadier Abraham Vinkeles meldde zich vrijwillig voor dienst in Frankrijk. Van de tekening die hij maakte van het vertrek van de gardisten in 1813 maakte zijn zoon Reinier later een gravure (Gemeente Archief Amsterdam).
Het gros van de Amsterdamse gardes d’honneur echter bereidde zich plichtgetrouw voor op het vertrek en een lange afwezigheid. Zo droeg de korenfactor, Jan ter Meulen voor notaris Marius van Ommeren per procuratie al zijn zaken – van de firma Jan ter Meulen en Co tot en met de uitvoering van zijn testament in geval hij zou sneuvelen - over aan zijn neef Hendrik ter Meulen. In zijn brief van 17 augustus 1813 uit Arlon is hij vol zorg over zijn verloofde Agnes. Hij vraagt zijn neef en diens vrouw "… haar eens te vragen en haar zo veel mogelijk te troosten. Zorg zo veel doenlijk voor haar. Gij kunt bij mijn vader nog al wat bewerken. Het geen gij voor haar doet, reken ik als voor mij geschied."
Uit Amsterdam vertrokken vier groepen, door de prefect nauwkeurig beschreven als het 1e , 2e, 3e, en 4e Vertrek onder vermelding van hun commandant, wachtmeester en brigadiers. Achter de namen van de gardisten stond of ze zich vrijwillig of niet hadden gemeld en hun plaats van herkomst. In de vertrekkende groepen zaten naast Amsterdammers, gardisten uit Utrecht, Jutphaas, Haarlem, Hoogland, Broek, Alkmaar, Beverwijk, Heemskerk, Den Bilt, Weesp, Linschoten, IJsselstein en Zaandam. Bij vertrek kregen de gardes d’honneur strikte instructies mee: na het vroege appèl is er inspectie van de paarden om vervolgens onderweg stapvoets te rijden. ’s Avonds moesten zij gezamenlijk en ordelijk de stad van verblijf binnen rijden. Daar werden op de markt de verblijfplaatsen voor overnachting bij de inwoners ter plekke voor een ieder bekend gemaakt. Tot ver in België was het onderkomen gastvrij en goed. De gardisten hingen tijdens de heenreis ter plekke wat rond, bezochten culturele monumenten, de kroeg of een vrouw. Hoe dichterbij ze bij hun Franse legerplaatsen kwamen, hoe meer zij klaagden over het duurder worden van het steeds schaarser en ‘morsiger’ wordende onderdak en gemak.
Geheime politie
Vanuit hun eindbestemming werden in de brieven naar huis steeds vaker verveling en geldzorgen gemeld en om bankwissels gevraagd. Een lichtpuntje in de verveling waren de brieven van thuis, die voor de gardisten in bij voorbeeld de legerplaats Tours, bij het plaatselijke café d’Albert werden neergelegd. Berichten over de krijgshandelingen vernamen de gardisten uit de krant, zo schreef Johannes Stinstra, die in Tours gelegerd was, aan zijn ouders. "… dat het duchtig op een kloppen gaat en hierin zullen wij zeker in meedelen", voorspelde deze Friese Doctor in de Rechten somber. Hij toonde zich in zijn brieven dubbelzinnig positief over de vorderingen van het leger van de keizer. Hij wilde zo lijkt het, daarmee het omgekeerde melden aan het thuisfront, want de gardisten wisten niet hoe voorzichtig ze moesten zijn. De geheime politie in Tours was zeer actief in het bijhouden van de zgn. ‘geheime papieren’, waar in kolommen werd genoteerd, wie, wat zei of deed. Deze rapportages werden naar het ministerie van Defensie in Parijs gestuurd. De angst voor eventuele gevolgen voor de familie thuis was dan ook niet denkbeeldig en daarmee zo voelbaar in hun brieven. En niet voor niets, want er broeide het nodige onder de gardisten. Zeker toen bleek dat ook de gardes d’honneur zich in gereedheid moesten brengen om te vertrekken naar het slagveld bij Leipzig, waar Napoleon de geallieerden niet langer kon weerstaan. De Garde d’Honneur kwam nu onder een streng militaire regime. Om 3.30 uur werd met trompet tot het appèl opgeroepen - later werd dit gedaan door het lossen van een geweerschot. Daarna volgde een twee uur durende exercitie met paarden en wapens. Om 9.00 uur was er ontbijt, gevolgd door opnieuw twee uur exerceren. Om 12.00 uur was er het déjeuner, de middagmaaltijd die bestond uit aardappelen met vlees en witte bonen. ’s Middags was er een exercitie van drie uur, gevolgd door het avondeten met Franse soep, geweekt brood met wortel of kool en gekookt of gebraden vlees. Voor iedere soldaat was er een fles wijn per dag. ’s Avonds was er tot slot een extra exercitie met het nieuwe zware sabel en karabijn. Om 9 uur moest iedereen naar bed. En wie zich niet meldde of te laat binnenkwam, ging het gevang in. Tijdens het exerceren ging het er volgens de verhalen ruw aan toe; er vielen gewonden en zelfs soms doden onder mannen en paarden.
In dit klimaat van dreigende inzet op het slagveld maakten veel gardisten plannen om te deserteren; anderen zoals Boymans saboteerde door een onschuldige wond, opgedaan tijdens het exerceren, open te houden. Er was zelfs een Haagse gardist, die een dubbelleven leidde door elders in de stad een kamer te huren, waar hij niet vanaf kwam. Zijn knecht hield in de kazerne de schijn op dat zijn meester ziek was en het bed daar moest houden. Enkelen die ook zo’n dubbelleven leidden, werden gesnapt. In de veronderstelling dat overdag de gardisten toch ergens anders aan het exerceren waren, vertoonden zij zich overmoedig toch op straat. Daar werden door de politie betrapt en teruggebracht naar de kazerne.
Vlikkers
Niet alleen gardisten uit Holland beklaagden zich over hun behandeling als stuk vee, in Tours zaten zij met lotgenoten uit alle delen van het keizerrijk. Onder andere Italianen. "… deze denken meest eveneens met ons en wij kunnen het best met hen schikken. Onder hen vindt men meest fatsoenlijke en somtijds zeer rijke klanten, die een knegt houden." De Fransen waren daarentegen zeer gehaat en droegen als scheldnaam ‘Vlikkers’. Zij worden als onbehouwen beschreven. Enerzijds omdat de adel na de Franse revolutie vermoord of gevlucht was en de hoogstaangeslagenen in Frankrijk ‘de nouveaux riches’ nu uit de burgerij kwamen, waarop de andere gardisten neerkeken. Anderzijds heeft "men zich in Frankrijk van tijd tot tijd doen remplaceren, zoodat hierdoor wel eens een jong mensch van mindere klasse onder de Gardes d’Honneur is getrokken". Hun medegardisten durfden de Fransen niet te veel te tarten uit angst voor de straffen die daarvan het gevolg konden zijn. Zeker na de moord op een Franse gardist was kritiek op de Fransen en hun keizer zeer gevaarlijk.
Vodden
Onder druk van de verliezen op het slagveld van Leipzig werden de omstandigheden waarin de gardisten leefden chaotischer, smeriger en was diefstal aan de orde van de dag. In deze anarchie kon je zo je bed kwijtraken aan een paar Franse officieren en daarmee veroordeeld worden tot slapen in het stro. De kazerne la Tranchée in Tours stond als uitgesproken vies bekend. Daar konden de gardisten zich soms één keer in de vier dagen wassen en één keer in de veertien dagen laten scheren. Steeds vaker moesten de gardisten zelf het smerige werk doen. Zo viel voor hen tijdens de 24-uurse stalwacht veel te doen: hooi verversen, water en haver bijvullen, de stal vegen en paardenvijgen ruimen. Anderen dichter bij het front moesten hand- en spandiensten verrichten. Bronnen melden dat sommige gardisten binnenvaartschepen tot zinken brachten om een vluchtbrug te vormen voor vluchtelingen en terugtrekkende Franse troepen. Zo kwamen zij met de stroom soldaten van het slagveld terug, gewond, verminkt en in vodden, geplunderd door de Kozakken.
Juist de laatste dagen vlak voor de capitulatie van Napoleon op 11 november 1813 werden enkele gardisten door de keizer daadwerkelijk als gijzelaars gevangen genomen. Zij moesten als ruilmiddel dienen bij hun families in de niet meer loyale delen van het keizerrijk. Uiteindelijk werden ook de gardes d’honneur, net als alle andere soldaten en hun officieren door de geallieerden gevangen genomen.
In deze heersende chaos wisten enkele Hollandse gardisten te ontvluchten. Op 28 december 1813 meldt het Staatskundig Dagblad der Zuiderzee "de terugkomst van vijf leden van de garde d’honneur, die het Franse geweld ontvlucht zijn door hun stoutmoedigheid". Enige tijd later wisten Claude Daniel Crommelin en vijf andere gardisten met hulp in Langres achter te blijven en zo te ontsnappen. Zij keerden begin 1814 in Amsterdam terug. Overgelukkig schrijft zijn moeder Jacoba Catharina Crommelin-van der Muelen in haar aantekenboekje: 27 Januari 1814; "C.D. teruggekomen als Garde d’Honneur."
De achtergebleven gardisten werden begin januari 1814 door de geallieerden vrijgelaten en wisten niet hoe snel ze de nodige paspoorten van de lokale autoriteiten en geldwissels van thuis - moesten verkrijgen om naar huis terug te keren. Jan ter Meulen is pas officieel op 20 april 1814, enkele dagen na de val van Napoleon weer een vrij man.
Gardist Jan ter Meulen, hier op een familieschilderij, rekende op het ergste en droeg zijn graanhandel voor vertrek over aan een neef. (Privébezit Familie ter Meulen)Met dit vrijgeleide kon Jan ter Meulen in April 1814 naar Nederland terugkeren. Na afloop van de oorlog wachtten de gardisten met smart op dit soort documenten.
Jaren later
In een brief van Claude Daniel Crommelin uit 1858 aan de heer David Borski duikt het garde d’honneurschap weer op. Hij reageert in deze brief op een verzoek van Borski een bijdrage te leveren voor een in financiële moeilijkheden verkerende mede-gardist de heer de Bruyn Zn, gewezen stationchef te Haarlem. Claude Daniel tekent dit verzoek wel met een gevoel van een gedeeld verleden, maar ook met lichte tegenzin voor een jaarlijkse bijdrage van 25 gulden in, want "Mijne betrekking op den Heer Bruyn zijnde zeer weinig."
Zelfs 50 jaar na dato was er nog steeds contact tussen de gardisten. Zo nodigde de oud-gardist A.F.H. Hoffman zijn vroegere lotgenoten uit voor een diner op 18 juni 1863 op zijn landgoed Vreugd en Rust in Voorburg. De lijst van aanwezigen is kort; velen van de gardisten zijn overleden of te oud om de reis naar Voorburg te ondernemen.
Met dank aan de heer en mevrouw Ter Meulen-Morel
In de citaten is de oorspronkelijke schrijfwijze aangehouden.
Geraadpleegde bronnen en literatuur:
Gemeentearchief GAA /….. en op haar militiare afdeling GAA
J.A. Boymans – De Garde d’Honneur, Episode der Regering van Napoleon, Thieme 1823.
D.H. ten Kate van Loo : De Gardes d’Honneur: in vier zangen, ’s-Gravenhage 1815
R.P. J. Tutein Nolthenius, (1930) – Het geslacht Nolthenius pag. 624/5
P. van Eeghen – Een Garde d’Honneur in 1813, pag. 13-48, Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, Jaarverslag 1895
Dr. W.F. Lichtenauer - De Nederlanders in Napoleon’s Garde d’Honneur, 1971
Johan Joor – De Adelaar en het Lam, 2000
Geschiedenis van Amsterdam deel II-2, Thomas Poel - ‘1650-1815’, pag 429-495, SUN 2005
Referenties illustraties:
- uniform te paard – tegenover pag 98 uit Dr. W.F. Lichtenauer - De Nederlandse in Napoleon’s Garde d’Honneur, 1971 (kleur)
- uniform (twee gardisten) tegenover pag 194 Dr. W.F. Lichtenauer - De Nederlandse in Napoleon’s Garde d’Honneur, 1971 (Kleur)
- kolommen 5182 80 GAA militaire zaken (zwart/wit)
- reçu besten werkmeid GAA 5182 77 GAA militaire zaken (zwart/wit)
- lijst van door de gendarme getransporteerde Gardes d’honneur 5182 77 mapje 5 (zwart/wit)
- gravure Reinier Vinkeles GAA K259 -37 (zwart/wit)
- Laisser passer Jan ter Meulen, elektronisch aangeleverd. In bezit van de familie Ter Meulen (zwart/wit)
- Kolommen ‘staat der jonge jufvrowen’’ uit Boymans pag XXVII GAA-bieb 15030:532 (ZWART/WIT)
- portret Jan ter Meulen, elektronisch aangeleverd , in bezit van de familie Ter Meulen (kleur)
Enige andere referenties:
- briefhoofd of zegel Garde d’Honneur tegenover pag 104 uit Dr. W.F. Lichtenauer - De Nederlandse in Napoleon’s Garde d’Honneur, 1971
- récéprise 1500 francs Luden 922 120
- Lijst ABC gardisten Amsterdam/Zuiderzee Luden 922 120 GAA